Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ4554

Datum uitspraak2009-07-07
Datum gepubliceerd2009-08-05
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers200.024.913/01
Statusgepubliceerd


Indicatie

wijziging van omstandigheden; uitkering tot levensonderhoud van ex-vrouw


Uitspraak

GERECHTSHOF TE AMSTERDAM MEERVOUDIGE FAMILIEKAMER BESCHIKKING van 7 juli 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.024.913/01 van: […], wonende te […], APPELLANT in principaal hoger beroep, GEÏNTIMEERDE in incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. F. Kleefman te Haarlem, t e g e n […], wonende te […], GEÏNTIMEERDE in principaal hoger beroep, APPELLANTE in incidenteel hoger beroep, advocaat: mr. R.J. Hoff te Haarlem. 1. Het geding in hoger beroep 1.1. Appellant in principaal hoger beroep tevens geïntimeerde in incidenteel hoger beroep en geïntimeerde in principaal hoger beroep tevens appellante in incidenteel hoger beroep worden hierna respectievelijk de man en de vrouw genoemd. 1.2. De man is op 13 februari 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 9 december 2008 van de rechtbank te Haarlem, met kenmerk 145713/08-1547. 1.3. De vrouw heeft op 26 maart 2009 een verweerschrift ingediend en heeft daarbij incidenteel hoger beroep ingesteld. 1.4. De man heeft op 8 mei 2009 een verweerschrift in incidenteel hoger beroep ingesteld. 1.5. De zaak is op 20 mei 2009 ter terechtzitting behandeld. 1.6. Ter terechtzitting zijn verschenen: - de man, bijgestaan door zijn advocaat; - de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. 2. De feiten 2.1. Het hof heeft, voorzover hierna bedragen zijn genoemd, deze telkens afgerond, tenzij anders vermeld. 2.2. Partijen zijn op 18 februari 1969 gehuwd. Hun huwelijk is op 20 februari 2007 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 17 oktober 2006 in de registers van de burgerlijke stand. 2.3. Bij beschikking van 17 oktober 2006 van de rechtbank Haarlem is bepaald dat de man aan de vrouw een bijdrage in de kosten van levensonderhoud van de vrouw van € 225,- per maand moet voldoen, en die geïndexeerd per 1 januari 2008 € 234,- bedraagt. 2.4. Ten aanzien van de man is het volgende gebleken. Hij is geboren [in] 1947. Hij is hertrouwd met […], geboren [in] 1978. Hij is in zijn eenmanszaak [naam onderneming A] werkzaam als schilder. Blijkens de jaarstukken 2006, 2007 en 2008 bedroeg de winst uit onderneming respectievelijk € 21.350,-, € 18.292,- en € 8.495,-. Aan kale huur en enige servicekosten betaalt hij € 376,- per maand. Met ingang van 1 juli 2009 wordt de huur verhoogd naar € 402,- per maand. Hij betaalt € 97,- per maand aan premie voor een zorgverzekering. En een inkomensafhankelijke bijdrage van € 36,- per maand. Hij heeft via de Stichting Bedrijfstakpensioenfonds voor het Schilders- en Afwerkingsbedrijf een aanvullende pensioenvoorziening waarvoor hij een premie betaalt van € 102,- per maand. 2.5. Ten aanzien van de vrouw is het volgende gebleken. Zij is geboren [in] 1948. Zij is alleenstaand. Zij heeft een WAO-uitkering van € 883,- netto per maand. Aan kale huur betaalt zij € 427,- per maand. Zij ontvangt € 158,- per maand huurtoeslag. Zij betaalt € 118,- per maand aan een zorgverzekering. 3. Het geschil in hoger beroep 3.1. Bij de bestreden beschikking is, met wijziging van de beschikking van 17 oktober 2006 van de rechtbank Haarlem, de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw op € 335,- per maand bepaald. Deze beschikking is gegeven op het verzoek van de man de uitkering op nihil te stellen met ingang van 17 december 2007, subsidiair een zodanig bedrag te bepalen met ingang van een zodanige datum als de rechtbank juist zou achten. 3.2. De man verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, zijn inleidend verzoek alsnog toe te wijzen. 3.3. De vrouw verzoekt in principaal hoger beroep de man niet ontvankelijk te verklaren in zijn hoger beroep, althans het ingestelde hoger beroep als ongegrond te verwerpen. In incidenteel hoger beroep verzoekt zij de bestreden beschikking te vernietigen en de door de man te betalen bijdragen in haar levensonderhoud met ingang van 17 december 2007 te bepalen op € 848,- per maand, althans een zodanig bedrag en met ingang van een zodanige datum als het hof juist acht. 3.4. De man verzoekt de vrouw niet ontvankelijk te verklaren in haar hoger beroep, althans het ingestelde hoger beroep als ongegrond te verwerpen. 4. Beoordeling van het hoger beroep In principaal en incidenteel hoger beroep 4.1. De man heeft de behoefte van de vrouw betwist en heeft voorts gesteld dat hij geen draagkracht heeft om de verzochte bijdrage te voldoen. Het hof zal eerst de draagkracht van de man bespreken.. 4.2. Ter bepaling van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de hiervoor onder 2.3 genoemde feiten, tenzij daarvan in het navolgende wordt afgeweken. De man stelt in zijn eerste grief – kort gezegd – dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij niet heeft aangetoond dat zijn echtgenote geen inkomen kan verwerven. Het hof overweegt te dien aanzien het volgende. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de echtgenote van de man in februari 2006 is toegetreden tot de v.o.f. [naam onderneming B] te Haarlem en met ingang van januari 2007 de eenmanszaak [naam onderneming C] te Haarlem heeft opgestart. Beide ondernemingen zijn thans opgeheven, zoals blijkt uit de uittreksels van de Kamer van Koophandel. Uit de stukken is voorts gebleken dat zij sedert februari 2009 een uitzendbureau voor de zorg is opgestart. Gelet op het vorenoverwogene is het hof van oordeel dat de echtgenote van de man in staat moet worden geacht zodanige inkomsten uit arbeid te verwerven dat zij in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof zal bij de bepaling van de draagkracht van de man de alleenstaandennorm in aanmerking nemen. Het hof houdt voorts bij de bepaling van zijn draagkracht rekening met de helft van de woonlasten, nu de andere helft door zijn echtgenote kan worden betaald. 4.3. Het hof gaat voorbij aan de stelling van de man dat in verband met de economische situatie en zijn lichamelijke conditie het thans dermate slecht gaat met zijn bedrijf dat hij geen draagkracht heeft om aan de opgelegde alimentatieverplichting te voldoen. Het hof oordeelt, anders dan de man stelt, dat bij de bepaling van zijn draagkracht rekening dient te worden gehouden met de gemiddelde winst uit onderneming over meerdere jaren. Als uitgangspunt heeft te gelden dat het inkomen van een ondernemer wordt vastgesteld aan de hand van de jaarstukken van de afgelopen drie jaren. Het hof ziet geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken. De winst uit onderneming over de jaren 2006, 2007 en 2008 bedraagt gemiddeld € 15.239,- per jaar, Het hof zal van dit bedrag bij de bepaling van de draagkracht van de man uitgaan. De vrouw heeft gesteld dat de winst uit onderneming van de man in 2008 hoger is dan de man te dien aanzien heeft gesteld, en dat de man zwart werkt dan wel in het verleden zwart heeft gewerkt. Aangezien de man dit heeft betwist en de vrouw haar stellingen niet heeft onderbouwd, gaat het hof hieraan voorbij. 4.4. Gelet op de hoogte van de berekende draagkracht van de man wordt de hoogte van de behoefte van de vrouw daardoor begrensd. Haar behoefte is gelet op haar financiële situatie in ieder geval hoger dan de bij de man gevonden draagkracht. Het hof komt dan ook niet toe aan de beoordeling van de stellingen van de man dienaangaande. 4.5. Ten aanzien van de ingangsdatum overweegt het hof het volgende. Het hof zal een datum vaststellen, die het, alle omstandigheden in aanmerking genomen, redelijk acht. Daartoe overweegt het hof dat de vrouw, gelet op de datum van indiening van het inleidend verzoekschrift van de man tot wijziging van de partneralimentatie, met ingang van 23 april 2008 er redelijkerwijs rekening mee kon houden dat zij vanaf die datum een lagere onderhoudsbijdrage van de man zou kunnen ontvangen. Het hof bepaalt de ingangsdatum dan ook op 23 april 2008. 4.6. Op grond van de feiten en omstandigheden die hiervoor zijn vermeld en op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, is een door de man met ingang van 23 april 2008 te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw van € 122,- per maand in overeenstemming met de wettelijke maatstaven. 4.7. Voorzover de man vanaf 23 april 2008 tot heden meer heeft betaald en/of meer op hem is verhaald dan de onder 4.6. vermelde uitkering, kan van de vrouw, nu een dergelijke uitkering van maand tot maand pleegt te worden verbruikt, en gelet op haar beperkte financiële mogelijkheden in redelijkheid niet worden gevergd dat zij het meerdere terugbetaalt. 4.8. Dit leidt tot de volgende beslissing. 5. Beslissing Het hof: in principaal en incidenteel hoger beroep vernietigt de beschikking waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en, opnieuw rechtdoende: bepaalt, met wijziging van de beschikking van de rechtbank Haarlem van 17 oktober 2006 in zoverre de door de man te betalen uitkering tot levensonderhoud van de vrouw met ingang van 23 april 2008 op € 122,- (EENHONDERD TWEEËNTWINTIG EURO) per maand met dien verstande dat, voorzover de man over de periode vanaf 23 april 2008 tot heden meer heeft betaald en/of op hem is verhaald, de uitkering tot heden wordt bepaald op hetgeen door de man is betaald en/of op hem is verhaald; verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad; wijst af het meer of anders verzochte. Deze beschikking is gegeven door mrs. R.G. Kemmers, M. Wigleven en J.A. van Keulen in tegenwoordigheid van mr. B.J. Schutte als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2009.